Aronskelken vallen op door hun zwaar met bessen bezette kolven. De oorsprong van de plant ligt in Italië. Op buitenplaatsen is de plant een geziene gast. Op vochtige, humeus kalkrijke gronden groeit de aronskelk uitstekend.
Arum italica is de bekendste soort van de familie van de Araceae. In de herfst komt het blad te voorschijn. In april - mei bloeit de aronskelk. De bloem bestaat uit een haast onopvallende bleekgele kolf met schutblad. Het schutblad wordt beduidend langer dan de kolf en kan wel 25 cm lang worden. De bloempjes van de kolf zijn aan het boveneinde steriel, daaronder zitten mannelijke bloemen en weer daaronder steriele vrouwelijke bloemen. Helemaal onder aan de kolf zitten fertiele, vrouwelijke bloemen.
In 1683 is de plant ingevoerd in Nederland uit landen in het Middellandse-Zeegebied. In de duinen en op sommige buitenplaatsen komt voornamelijk de Italiaanse aronskelk in verwilderde vorm voor. Het is één van de stinsenplanten die er zijn. De verwilderde soort heeft of bleekgeel gemarmerd blad of het blad is helemaal groen. Van de verwilderde vorm zijn de bladeren spiesvormig en wel 30 cm lang.
Aronskelk heeft in de zomer vrijwel geen blad, wel in de winter en het vroege voorjaar. Tijdens de bloei is er wel blad aan de planten. Opvallend is dat de winterbladeren langer zijn dan de herfstbladeren.
In juli verschijnen de kolven met opvallend rode of roodoranje bessen. De stelen waarop de kolven staan, zijn verheven boven het blad (voor zover dat nog aanwezig is).
De bessen zijn giftig en het sap is prikkelend. Vroeger werd het sap van de bessen gebruikt bij de bereiding van stijfsel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten