Kenmerken:
De tuinslak heeft een huisje die bruin, geel of roze kan zijn met donkere spiraalbanden. Dit kunnen er hoogstens vijf zijn, maar ze kunnen ook ontbreken. De slak heeft twee paar tentakels op zijn kop met zintuigen aan de uiteinden. Ze hebben zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen.
Biotoop:
Deze slak leeft vooral op vochtige plaatsen in het bos, heggen, open velden, duinen en tuinen.
Verspreidingsgebied:
In Europa en Noord-Amerika.
Maten en leeftijd:
De hoogte is 15-20 mm en de breedte is 19-25 mm. De tuinslak kan tot drie jaar oud worden.
Voortplanting:
Paring gebeurt 's morgens. De eieren worden in de grond gelegd vanaf mei tot eind augustus. Na 2 - 3 weken komen ze uit en na 2 -3 jaar zijn ze volwassen. De slakken kunnen viermaal eieren afzetten.
Leefgewoonte:
De tuinslak komt 's avonds tevoorschijn om te eten en gebruikt daarbij een rasptong. De slak verplaatst zich met behulp van een slijmspoor.
Voedsel:
De tuinslak eet vooral brandnetels, maar ook plantenresten, zwammen, aas, uitwerpselen, bladeren van kruidachtige planten, algen en fruit.
De gewone tuinslak, ook wel de veldslak genoemd, is de meest voorkomende landslak in Nederland. De slak heeft geen benen of poten, maar wel een grote voetzool, dat is een sterke spier. Door deze spier samen te trekken en weer uit te strekken, beweegt hij zich voort. Slakken bestaan voor 80% uit water. Dit komt doordat hun huis uit slechts één cellaag bestaat, waardoor water zeer snel naar binnen en naar buiten kan.
Op de kop zitten twee paar tentakels. Het bovenste paar tentakels heeft de ogen en het onderste paar wordt gebruikt voor navigatie, ruiken en voelen. De ogen zijn gevoelig voor veranderingen in het licht, maar kunnen waarschijnlijk geen vormen zien. Bij gevaar trekken ze hun voelsprieten in en verdwijnen snel in hun huisje.
De tuinslak kan erg goed ruiken. Via het slijmspoor laten ze hun geur achter, waardoor ze hun schuilplaats en voedselgebieden makkelijk terug kunnen vinden.
De slakken halen adem door een long, die zich bevindt in een deel dat altijd in het huisje blijft. Aan de rechterkant van de slak (net onder het huisje) zit een opening. Dit is de mond van de slak. De raspachtige tong van de slak wordt radula genoemd. Op de tong zitten ongeveer 100.000 hele kleine tandjes waarmee hij plantaardig voedsel afschraapt.
Bij de mond zit een klier waarmee hij slijm kan maken. Dit is het zilverspoor dat de slak achterlaat. Slakken maken verschillende soorten slijm. Als de slak kruipt, laat ze een slijmspoor achter, maar als ze wordt aangevallen door een vijand laat ze een ander soort slijmspoor achter.
De slakken houden niet van warmte en te veel licht. Dan kruipen ze terug in hun huisje in de schaduw. 's Avonds en als het geregend heeft, komen de slakken tevoorschijn!

De belangrijkste vijand van de slak is de zon. In de zon droogt de slak uit, waardoor hij sterft. De zon is niet de enige vijand van de slak. Hij heeft ook nog andere vijanden, zoals: kevers, kikkers, mollen, vogels, egels en muizen, maar de grootste vijand is toch wel de lijster.
Deze vogels slaan de slakken op stenen kapot.
De meeste slakken kruipen weg in koude of droge jaargetijden en houden dan een soort winterslaap. Tijdens deze winterslaap sluiten huisjesslakken hun huisje af met met een vlies van opgedroogd slijm.
Voortplanting:


Een slakkenleven:
Slakken leven van planten, plantenresten, wormen, insecten, fruit en alles wat in aanmerking komt voor voedsel.
Het voedsel gaat van de mond eerst naar een verwijding van het darmkanaal, de krop, waardoor de slak in staat is snel te eten en het voedsel in een schuilplaats op zijn gemak te verteren. Vaak kunnen ze langdurig vasten. Helaas eten slakke ook sierplanten en groenten, maar over het algemeen heeft een wat minder nette tuin minder last van slakken, dan de tuinen zonder blaadjes en onkruid. In de winter schuilen slakken onder stenen, hout of bladeren en zegelen hun huisje af met een laag slijm.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten